Het is een vraag die steeds vaker op tafel komt in organisaties waar de neurodiversiteit als kwaliteit steeds meer (h)erkend wordt: moet je als leidinggevende zelf hoogbegaafd zijn om hoogbegaafde medewerkers goed te kunnen begeleiden? De intuïtieve neiging kan zijn om ‘ja’ te zeggen – je moet immers kunnen mee-denken op niveau. Maar de werkelijkheid blijkt genuanceerder.
door Petra Hiemstra, 19 mei 2025
Onderzoek van John Antonakis en collega’s laat zien dat er een positief verband bestaat tussen intelligentie en leiderschap -maar met een kanttekening. Dit effect neemt af bij een IQ boven de 120. Zeer intelligente leiders kunnen moeite hebben met het effectief communiceren en verbinden met hun team, wat hun leiderschap juist kan belemmeren. Te veel denksprongen, te snel schakelen, te weinig aansluiting. Het is een fenomeen dat ook bij hoogbegaafde medewerkers zichtbaar is: zij denken vaak 10 tot 20 stappen vooruit en hebben behoefte aan leidinggevenden die hen daarin erkennen, zonder zelf per se alles te willen bijhouden.
Bart Diepenbroek, leidinggevende bij ProRail (51), ziet zichzelf niet als hoogvlieger. “Van de Delphi-definitie herken wel delen – ik werk en denk zelf redelijk snel en gedreven, maar ben vooral nieuwsgierig.” zegt hij. “Maar ik weet inmiddels: ik hoef het tempo of de denklijn van mijn mensen niet altijd te volgen. Wat ik wél moet doen, is proberen hen in grote lijnen te volgen. En investeren in het opbouwen van een vertrouwensband, vooral in het begin van onze samenwerking. Ik wil vooral dat ze écht voelen dat ze mijn vertrouwen krijgen en hebben om zaken te proberen. Teveel doordenken kan zaken op voorhand doodanalyseren. Hen proberen stappen te laten zetten en het gevoel te geven dat het ook wel eens 70% mag in plaats van 200, zorgt ervoor dat we als team sneller vooruit gaan.”
Zijn kracht ligt in het ‘willen verdiepen in en aansluiten bij’, niet in het ‘mee kunnen denken op hoog niveau’. “Hoogvliegers hebben vaak een snelle, diepe en complexe gedachtengang. Ik zie het als mijn taak om ruimte te maken voor die denkwereld, door te luisteren, te spiegelen en door open vragen te stellen. Dat wat jij ‘grootluisteren’ noemt. Zo komen zij meestal zelf met de oplossing die werkt voor hén.”
Bart vertelt hoe belangrijk het is om zijn medewerkers “uit de wind te houden”. “De werkdruk is vaak hoog: veel moet in weinig tijd, met weinig mensen en middelen. Dat kan hen angstig maken. Ze hebben juist rust, focus en ruimte nodig om hun potentieel te benutten.”
Ook heeft hij geleerd anders te communiceren. Niet: “Wanneer is het klaar?”, maar: “Hoe staat het ervoor? Wat heb je nodig? Waar loop je tegenaan?” Of: “Na ons vorige gesprek merk ik dat ik nog ergens mee zit. Hoe zie jij dat? Of: “Wil je mij even helpen?” In plaats van: “Hoe kunnen we dit anders doen.”
Op die manier stel ik mezelf als teamleider en leidinggevende kwetsbaar op. En nodig ik uit tot gezamenlijke reflectie, in plaats van dat de medewerker ons gesprek kan ervaren als een impliciete terechtwijzing of beoordeling.
Samenwerken blijkt ook een gevoelig punt. Vooral introverte medewerkers staan niet graag in de spotlight. “Dan stappen we samen naar voren.” zegt Bart. “Niet iedereen hoeft overal bij betrokken te zijn. Coschap werkt vaak beter dan collectieve aandacht.”
De vraag of je als leider hoogbegaafd moet zijn om hoogbegaafde medewerkers te begeleiden, kent dus geen simpel antwoord. Hoog cognitief vermogen kan helpen bij het doorgronden van complexe thema’s, maar is geen voorwaarde voor succesvol leiderschap. Wat wél essentieel is: empathie, grootluisteren, het vermogen om psychologische veiligheid te creëren, en een open houding ten opzichte van neurodiversiteit.
Of zoals Bart het verwoordt: “Ik hoef geen hoogvlieger te zijn. Ik moet vooral durven vertrouwen, wanneer mijn medewerkers vooroplopen.”
Graag! Wellicht heb je een vraag, toevoeging, aanvulling?
De leukste reacties plaatsen we op deze plek.
Alleen met jouw toestemming uiteraard.