Afgelopen zomer woonde en werkte ik als kunstenaar zeven weken in een verzorgingshuis in Eindhoven om onderzoek te doen naar het thuisgevoel. Hoe ervaren bewoners dat en kan ik mij er ook thuis voelen als tijdelijk bewoner?
Door Sandra Schouten, 16 oktober 2017
Nooit stil
Op het eerste oog en oor viel me op: het was nooit stil. Niet zo gek met meer dan 400 mensen die zo dicht op elkaar leven. Overdag leek het huis op een klein dorp waarin een eeuwig geroezemoes de toon zette. Soms zacht, vertrouwd kabbelend, op andere momenten intens en met heftige uithalen. De beroering in de openbare ruimtes van het huis, waarin ik mezelf soms nauwelijks kon horen, stonden in sterk contrast tot de hoorbare stilte (en soms ook leegte en eenzaamheid) in de binnenruimte van mijn eigen appartement. De overgang tussen gezamenlijk dingen doen en delen en er ineens alleen voor staan terwijl je weet en voelt dat de anderen zo dichtbij zijn maakte het voor mij soms confronterend en eenzaam. ’s Nachts, tussen 21 en 06 uur, dan kon ik uren door de gangen dwalen zonder iemand tegen te komen, dan leek het huis uitgestorven.
In mijn eigen kamer merkte ik dat de professionals zich soms onvoldoende bewust waren van het effect van hun handelen op mijn behoefte aan privacy. Zo wachtte de schoonmaakdame niet langer dan 20 seconden voordat ze haar loper gebruikte om mijn deur open te doen. Wat nu als ik op dat moment net in mijn onderbroek, halfnaakt uit de douche was gekomen? Het was toch mijn tijdelijk ‘huis’? Hetzelfde gebeurde bij de huismeesters. Toen mijn sleutel stuk ging en ik mijn kamer niet meer in kon werd er zonder overleg een monteur ’s morgens vroeg ingepland. Bij mijn protest werd er vreemd gekeken. Individuele vrijheid is een groot goed. Als professional is het daarom belangrijk om je regelmatig te proberen te verplaatsen in het perspectief van de bewoner en na te denken over hoe jij in zo’n situatie zelf benaderd zou willen worden. In alle hectiek van de dag wordt dit soms nog wel eens uit het oog verloren…
Waar de ene bewoner genoeg heeft aan samen koffie drinken en dagelijkse dingen uitwisselen (‘Ik zoek de vrolijkheid op’ en ‘het moet wel leuk blijven’) heeft de ander behoefte aan ‘meer diepgaande gesprekken’ of voelt zich ongemakkelijk bij de gesprekken over collega bewoners: ‘ik hou er niet van als ze over andere mensen praten’. Net als iedere nieuwe bewoner moest ik bij binnenkomst ‘opnieuw beginnen en mijn plek veroveren’. Niet iedereen heeft ruimte voor nieuwkomers (‘mijn rugzak zit vol’) waardoor aansluiting vinden bij anderen soms hard werken is.
Als je, net als ik, fysiek flexibel bent, makkelijk contact maakt, nieuwsgierig bent en je graag aansluit bij activiteiten die georganiseerd worden, dan kun je in een verzorgingshuis een druk en vol leven ervaren. Anderen worden duidelijk in hun mogelijkheden belemmerd door fysieke beperkingen, bijvoorbeeld door het gebruik van een rolstoel waardoor ze afhankelijk zijn van zorgmedewerkers om ergens naar toe te kunnen.
In het restaurant wordt veel gepraat, gezwegen en geluisterd. Zelf at ik regelmatig mee. Zo dineerde ik met twee slechtziende heren. Hun wereld dreigde steeds kleiner te worden, ze waren allebei veel op hun kamer en soms een beetje eenzaam. Ook al aten ze ruim een jaar samen, ze leken een afwachtende houding aan te nemen aan tafel, hopend dat de ander het gesprek begon. Misschien was het een momentopname? Zaten ze vast in een patroon of was het ook fijn om samen te zwijgen als je elkaar al wat langer kent? Ik merkte dat als ik naar hun leven vroeg ze behoorlijk veel te vertellen hadden over wat ze hadden meegemaakt. Maar ik ontdekte ook dat hun leven hiervoor, waar ze al een beetje afscheid van hadden genomen, niet meer zo zichtbaar was. Omdat ze hun verhalen niet zo vaak meer konden delen: ‘de verpleegkundigen geen tijd meer hebben om met ons te praten’, er geen goede vragen werden gesteld of ze geen luisterend oor vonden, dreigde dat gezonde stuk uit beeld te raken en vergeten te worden. Zonde. Terwijl ze allemaal graag en met trots vertelden over dat leven, als iemand er de tijd en aandacht voor kon nemen. Eenmaal in de flow van het gesprek vloog de tijd voorbij en beseften we pas later dat de rest al lang vertrokken was.
Hoe bepalend is de fysieke ruimte of het innemen van een vaste plek voor het aangaan van gesprekken? Zou een andere tafelsetting genoeg zijn om uit te nodigen tot meer en andere onderlinge interactie? Of zijn daar goed opgeleide ‘tafelheren en -dames voor nodig’ om gesprekken te stimuleren? Deze vragen inspireerden mij, de horeca-coördinator en de kok om iets ongewoons te proberen. Samen veranderden we voor één avond het hele restaurant door een lange, organische tafel met zij-armen te creëren, zodat iedereen met elkaar verbonden was en op een andere plek zat. Zo wilden we onderzoeken wat er dan met (vaste) bezoekers gebeurde, zodat we konden leren wat voor aanpassingen in de toekomst gezond zouden zijn. Ook wilden we weten of de huidige vaste patronen verantwoord konden worden doorbroken en wat we vooral niet moesten doen. Dat was een spannend avontuur voor alle betrokkenen. Om het plan een serieuze kans van slagen te geven besloten we om de uitvoering een verrassing te laten zijn, zodat bewoners niet bewust wegbleven en we zoveel mogelijk reacties recht uit hun hart konden ontvangen.
Het was een avond met uiteenlopende emoties. Doordat je mocht zitten waar je wilde ontstonden er geslaagde nieuwe combinaties van bewoners die elkaar ontdekten. Maar er was ook onrust, gemopper en angst zichtbaar: wat is letterlijk mijn plaats in het geheel? We ervoeren heel bewust dat een kleine verandering al een grote persoonlijke betekenis kon hebben.
Wat mij tijdens de avond het meest raakte was de emotionele betrokkenheid van de bewoners bij hun eten en de moeite die ze deden, tot laat na het diner, om ons duidelijk te maken wat bepaalde keuzes met hen deden. Zo bleek bijvoorbeeld dat wat wij voor een speciale plek hadden aangezien, door iemand in een rolstoel heel anders beleefd werd, zelfs een opgesloten gevoel gaf. Of bij iemand die later kwam en haar vaste plek er niet was een gevoel ontstond dat zij er niet bij hoorde.
Ik was trots dat ze zich zo uitspraken en hun kwetsbaarheid lieten zien. Daardoor werd het ons ook duidelijk welke belangen er speelden en groeiden ze in de richting van een gelijkwaardig gesprekspartner. En konden wij ons beter in hun perspectief verplaatsen.
Uiteindelijk draait het bij het thuisgevoel om wat een wijze dame me al op de eerste dag zei: iedereen kent me, ik word gezien, ik hoor erbij. Dat willen we allemaal, waar we ook wonen of leven. Een van de resultaten van dit ‘artist in residence’ project is dat we bezig zijn om een groep bewoners bij elkaar te brengen die nieuwe mensen de eerste week allemaal een klein stukje persoonlijk bijstaan: ze wegwijs maken in het huis en de buurt, ze vertellen over de activiteiten, de ongeschreven regels, een keer samen met ze eten of een kop koffie drinken, ze voorstellen aan andere bewoners met dezelfde interesses, beschikbaar zijn voor vragen of gewoon informeren hoe het gaat in deze overweldigende tijden? Zodat niemand meer ongezien en ongehoord blijft…
Het Huis van Proeven / Sandra Schouten realiseert zintuiglijk & theatraal onderzoek waarin voedsel, geur, verhalen en interactie een leidende rol spelen, om zo mensen anders naar zichzelf en hun omgeving te laten kijken, ze in beweging te brengen & onderlinge verbindingen tot stand te brengen. Sandra Schouten werkt graag in organisaties, op manifestaties en conferenties, in de zorg en in het onderwijs. Meer weten over haar eenzaamheidservaring in het verzorgingshuis? Klik dan hier.