Waarom fluisteren geen Nederlandse volkskunst is – En wat dat zegt over onze volksaard
Ik zat laatst weer in de sauna. Niet zomaar een sauna, maar zo’n superdeluxe stiltecabine van het type: “graag geen gesprekken, telefoons of geurdeo’s”. Je kent het wel. Eén van die oases waar je even niets hoeft, behalve zweten en zijn.
Naast me zat een Frans stel. Ze fluisterden tegen elkaar zoals alleen Fransen dat kunnen: als het zachte ritselen van zijde in een middeleeuwse abdij. Zo zacht dat ik me afvroeg: zeggen ze überhaupt wel wat?
En toen kwamen ze binnen. De Nederlanders. Midden dertig, goed gebouwd, stevige tred. De grootste van het stel zuchtte luid, plofte neer, vouwde zijn handdoek open alsof hij een parachute lostrok en zei tegen zijn maat: “ZO. DIT HEB IK NODIG, MAN. WAT EEN WEEK.”
En daar verdween mijn zen. Als een lavendelwolk in een windvlaag.
door Petra Hiemstra, 16 juni 2025
In de internationale fluistercompetitie staan wij Nederlanders niet bepaald op het podium. De Zweden kunnen het. De Japanners kunnen het. Zelfs de Italianen en de Spanjaarden — die hun handen gebruiken om stilte op te tekenen — kunnen het.
Maar wij? Wij fluisteren alsof we het woord niet in de praktijk geleerd hebben, maar uit een stripboek.
Ik test het soms. In de trein, waar het bordje “stilte” je vriendelijk doch dringend verzoekt zachtjes te zijn. Spoiler: het werkt niet. Zelfs met noise cancelling oordoppen in hoor ik gesprekken over (on)haalbare hypotheken, kinderen met zwemles en dat de Albert Heijn deze week alweer geen geitenkaas in de bonus heeft.
Misschien is het onze taal. Het Nederlands is niet bepaald gemaakt voor subtiel gefluister. We hebben harde medeklinkers, schurende G’s en dat fameuze keelgeluid bij woorden als ‘vergunning’ of ‘grachtengordel’.
Een Franse fluisterzin klinkt als een liefdesgedicht. Een Nederlandse fluisterzin – “Heb jij het zakje wortels gepakt?” – klinkt zelfs op fluistervolume als een dreigement.
Maar er speelt meer. In veel andere culturen is zachtheid een vorm van respect. In Nederland heerst de norm: ‘zeg maar gewoon wat je denkt’. En dat doen we dus ook. Hardop. Overal. Altijd.
Wat mijzelf misschien nog wel het meest verbaast: ik zeg er nooit iets van. Niet in de sauna. Niet in de trein. Niet bij het koffieapparaat. Terwijl het me wél irriteert.
Ik durf het niet. Noem het aanspreekangst. Noem het conflictvermijdend. Maar ik hou mijn mond — ironisch genoeg — precies als ik zou moeten vragen: “Zou het misschien iets zachter kunnen?”
Zijn we in Nederland het land van leven en laten leven? Of van schreeuwen en niks zeggen?
We zijn een land van ‘doe maar normaal’, maar niemand weet precies wat ‘normaal’ is in de trein, de sauna of op straat. En dus tolereren we het, tandenknarsend, met noise cancelling headphones als cultureel verweer.
De enige keer dat we wél collectief fluisteren? In het museum. Voor de Nachtwacht. Dan ineens schuifelen we als nederige pelgrims. Fluisteren we voor Rembrandt — maar niet voor elkaar.
Een speciaal eerbetoon is op z’n plaats voor het knisperend zakje. Je kent het: iemand opent in een bioscoopzaal, trein of meditatieklasje een zakje chips alsof ze een veld vol herfstbladeren vertrappen.
Waarom bestaan er nog steeds zakjes die zó hard kraken dat je er een podcast mee zou kunnen opnemen? En waarom zijn we zo auditief blind voor onze eigen bijgeluiden? Je zou er misofoon van worden.
Misschien zijn we niet opgevoed met het idee dat zachte stemmen ook krachtig kunnen zijn. Dat stilte een vorm van beleefdheid is. Dat niet alles gezegd hoeft te worden, of in elk geval niet op hetzelfde volume als een scheepshoorn. Misschien zijn we groot geworden met ‘zeg maar gewoon waar het op staat’. En dus doen we dat. Op standje 11.
Zoals de Fransen die sage comme une image – zo stil en braaf zijn als een standbeeld – met de paplepel krijgen ingegoten. Wij daarentegen lijken zachtheid vaak met onderdanigheid of onzekerheid te associëren. En dus blèren we onszelf moedig door het leven. Zichtbaar. Hoorbaar. Ongenegeerd.
Maar misschien is dat precies wat we missen. In een wereld vol geluid, zouden we wel wat fluistermoed kunnen gebruiken. Een beetje stille aandacht. Een beetje zachte zelfbeheersing.
Misschien is het tijd voor een nieuw soort moed: fluistermoed. De moed om stil te zijn. En de ander zachtjes aan te moedigen dat ook te doen.
Geef jezelf 1 punt voor elk eerlijk ‘ja’…
Ik praat in de trein standaard zachter dan thuis.
Ik hoor mezelf weleens praten en denk: oei, dat is best hard.
Ik ken minstens twee soorten fluisteren.
Ik heb ooit iemand vriendelijk gevraagd zachter te doen.
Ik open chipszakken trager dan een slak op retraite.
Mijn stem is weleens stil gebleven in een sauna. Eén keer. Denk ik.
Ik luister graag naar mensen die zacht maar helder spreken.
Ik vind stilte soms krachtiger dan woorden.
Ik oefen met bewust ademen voordat ik iets zeg.
Ik zou een fluisterworkshop overwegen.
Score:
0–3: Volumejunkie of DecibelDiva/-divo met potentie
4–7: Aandachtige afstemmer
8–10: Grootfluisteraar in de dop
Dus. Lieve landgenoten: laten we oefenen. In de trein. In de sauna. In de rij bij de bakker. Een fluistercursus voor beginners – het zou zomaar een nieuw Nederlands exportproduct kunnen zijn.
En wie weet… als wij Nederlanders ooit écht leren fluisteren, dan hoort de wereld ons beter dan ooit tevoren.
Tag vooral ook die ene vriend(in) die zelfs zijn/haar fluisterstem in caps lock gebruikt.
Met dank aan Dewi Duval voor het delen van zijn inzichten in de Franse (fluister)cultuur.